Kattenkwaad

Al sinds ons trouwen is de kat ons favoriete huisdier, zij het dat ik persoonlijk een beetje een haat-liefde verhouding tot dit bijzondere schepsel heb.

We begonnen destijds met Koen en Floris.
Die kwamen vers uit het nest, rechtstreeks van de boerderij.
Op zich ‘om op te vreten’, maar wat ze allemaal hebben aangericht in ons sobere doch keurig ingerichte flatje in Leiderdorp, laat zich slecht in een paar zinnen beschrijven.

Het meest irritante was nog dat ze een kastdeur, in de huiskamer (dus in het zicht van ieder die op visite kwam, bijvoorbeeld mijn tante Gré, die erg netjes was en zelf een onberispelijk huishouden runde) aanzagen voor de krabpaal, waardoor ik me genoodzaakt zag regelmatig herstelwerkzaamheden uit te voeren.
De rol behang lag bovenop de betreffende kast.
Die heeft laag op laag gekregen, zo bleef ons paleisje toch enigszins toonbaar.

Mijn vrouw vergoelijkte het gedrag.
Ze zijn nog zo jong, zei ze dan.
Dat was waar, maar daarom stond ik natuurlijk nog niet te juichen.

Koen en Floris – ook wel de dikke en de dunne genoemd – liggen al weer heel wat jaartjes onder de groene zoden. Hun opvolgers waren respectievelijk: Karel, Max en Luca. Waarbij gezegd moet worden dat we vanaf Karel niet meer met tweetallen hebben gewerkt. Aan één hadden we onze handen – zoveel was inmiddels duidelijk – meer dan vol.

Onze huidige kat heet Rambo.
Net als Luca afkomstig uit het asiel.
Moet zijn carrière – volgens de overleving – begonnen zijn als straatvechter.
Heette de schrik van de buurt te zijn, hetgeen wij ons, bij het eerste aanzien, levendig konden voorstellen.

We waren meteen verkocht.
Onze kinderen vonden hem een ‘schatje’.
Veel te groot voor zijn kooi, zo rood als de ‘je weet wel kater’ van Jan Jans & de kinderen, en met een zeer eigenzinnige (aan onverschilligheid grenzende) blik.

Ook Rambo heeft niet het eeuwige leven.
En dat is te merken, de keren dat hij nog op schoot wil springen, schat hij de afstand wel eens verkeerd in en komt hij met zijn dikke buik ergens op de rand van de bank terecht, maar niet nadat hij, graaiend met al zijn poten om zich heen gemaaid heeft naar vaste grond. Wat aan
de heer des huizes (het moet eerlijk worden gezegd) niet zelden onwelvoeglijke taal ontlokt: wordt het niet eens tijd dat we die ouwe seniele kat een spuit laten geven, hij sloopt hier de hele boel!

En toch – tegelijkertijd – zittend op diezelfde bank, terugkomend van een vergadering, nog even Pauw, DWDD of Jinek kijkend, denk ik: jij en ik konden (op een bepaalde manier) wel eens meer gemeen hebben dan ik aanvankelijk, in 1985, dacht!

Ds. Aart van der Maarl